Beter met Thuis

Beter met Thuis is een combinatie van residentiële en gezinsbehandeling waarbij zowel met het kind (LVB, 6-16 jaar) als met de ouders intensief gewerkt wordt aan het aanleren van vaardigheden. Het kind verblijft deels op een leefgroep, deels thuis.

  • Indicatiecriteria:

    • leeftijd: 6-16 jaar;
    • ontwikkelingsniveau/IQ: kinderen met een lichte verstandelijke beperking (IQ > 50) en kinderen met cognitieve problemen vanwege bijvoorbeeld een dysharmonisch intelligentieprofiel, leerproblemen, aandachtsproblemen, leerstoornissen, enzovoorts;
    • problematiek: opvoedingsproblemen, gezinsproblemen en psychiatrische stoornissen:
      • persoonlijke problemen zoals agressie, gedragsproblemen zowel internaliserend (zoals angsten en depressies) als externaliserend (zoals agressieve gedragingen);
      • problemen in de gezinssituatie zoals pedagogische onmacht van de ouder(s)/verzorger(s), ernstige conflicten en gezagsproblemen.
    • hulpvraag:

    Het is van belang dat zowel ouders als kind leerbaar genoeg zijn en er voor open staan om nieuwe vaardigheden aan te leren.

    Contra-indicaties:

    • zeer ernstige gedragsproblematiek (forse externaliserende gedragsproblemen) bij het kind;
    • onveilige gezinssituatie;
    • acute crisissituatie.
  • Hoofddoel:

    • Dat het kind zo mogelijk binnen 9 maanden weer volledig thuis kan zijn.

    Subdoelen:

    • verhelderen van het perspectief wat betreft de (vervolg)woonsituatie van de jeugdige;
    • verminderen van gedragsproblemen van de jeugdige;
    • verbeteren van de opvoedingsvaardigheden van de ouders;
    • verbeteren van de communicatie en interactie tussen ouders en kind(eren);
    • verbeteren van de (sociale) competentie van de jeugdige en de ouders;
    • het versterken van de steun uit het sociale netwerk;
    • verminderen van de draaglast van gezinsleden.

    Werkdoelen worden opgesteld op basis van de specifieke hulpvraag en in overleg met de ouders en de jeugdige.

  • Aard werkzaamheden

    Beter Met Thuis is een combinatie van residentiële en gezinsbehandeling waarbij zowel met het kind als met de ouders intensief gewerkt wordt aan het aanleren van vaardigheden. De jeugdige verblijft enkele dagen en nachten per week op een leefgroep (de ‘leergroep’), de ander dagen en nachten thuis. De behandeling vindt zowel op de leergroep als in de thuissituatie plaats.

    Naast behandeling van het kind op de leergroep, wordt er Intensieve Ambulante Gezins­behandeling (IAG) aan de ouders thuis geboden. De persoonlijk begeleider van het kind op de groep is tevens degene die ouders thuis IAG biedt, deze persoon wordt ‘gezinsgroepswerker’ (GG-er) genoemd.

    De werkwijze is vraaggericht, gezinsgericht, competentiegericht en gefaseerd.

    1. Startfase (max. 6 weken): kennismaken, motiveren en informatie verzamelen met als doel te komen tot overeenstemming met ouders en jeugdige over het arrangement en de eerste globale doelen. Een arrangement betreft het aantal dagen dat een jeugdige thuis woont en het aantal dagen dat het op de leergroep verblijft.
    2. Taxatiefase (6 weken): het verzamelen van informatie middels observaties en gestandaardiseerde vragenlijsten, het analyseren van de informatie en formuleren van concrete individuele doelen voor ouders en kind(eren). Bij dit verzamelen en analyseren van informatie richt de GG-er zich op vier contexten: 1) het gezin, 2) de residentiële afdeling, 3) de school en 4) het sociale netwerk van het gezin. Tijdens het evaluatiegesprek aan het eind van de tweede fase, worden de analyses en het hulpverleningsplan aan de ouders voorgelegd en worden er afspraken gemaakt voor de eerste veranderingsfase.
    3. Veranderingsfase (max. 2 x 3 maanden): het werken aan de concrete individuele doelen van ouders en kinderen. Aan het eind van de eerste veranderingsfase vindt een evaluatie plaats, waarin wordt vastgesteld in welke mate de doelen gerealiseerd zijn en of deze moeten worden bijgesteld.
    4. Afrondingsfase (6 weken): de ondersteuning van de ouders is gericht op het weer samenwonen en -leven van ouders en jeugdige dan wel op het wennen van ouders en jeugdige aan een nieuwe situatie waarbij de jeugdige buiten het gezin woont.

    Werkzame elementen

    BmT gebruikt concepten uit de structurele gezinstherapie voor

    • de benadering en bejegening van het gezin,
    • hypothesevorming over het functioneren van het gezin en de richting waarin het gezin zou kunnen veranderen
    • het formuleren van behandeldoelen en de keuze van interventies om de doelen te bereiken.

    BmT is verder gebaseerd op elementen van de operante en de sociale leertheorie en de theorie over zelfsturing, o.a. om adequaat gedrag te bevorderen en inadequaat gedrag te verminderen.

    Verder wordt gebruik gemaakt van technieken en strategieën uit oplossingsgericht werken, competentiegericht werken en de interventie Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG).

    Aanvullend voor jeugdigen:
    De richtlijnen Ernstige gedragsproblemen, Stemmingsproblemen, Residentiële jeugdhulp en Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp (onderdeel van de Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming ontwikkelt door Het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) en de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW)) bevatten nog meer werkzame elementen rondom het ondersteunen van jeugdigen met beperkte vaardigheden.

    Betrokkenheid ouders en andere personen uit het sociale netwerk

    BmT werkt systeemgericht vanuit de IAG methodiek en de gezinstherapie waardoor ouders, het gezin, de familie en betrokkenen uit het netwerk het fundament van de behandeling vormen.

    Specifieke aanpassingen voor de omschreven doelgroep(en)

    Er is meer herhaling en oefenen en daardoor langere duur nodig. Het aantal wisselmomenten tussen thuis en groep moet hanteer blijven voor jeugdige en ouders.

    Duur, frequentie en vorm van de interventie

    BmT is individuele behandeling gecombineerd met gezinsbehandeling en groepsbehandeling. De duur van de behandeling is maximaal 10 maanden.
    Elk kind verblijft minimaal 2 en maximaal 5 dagen/nachten op de groep. Beter met thuis is in het weekend niet open.
    Er kunnen per dag maximaal 7 cliënten zijn. Afhankelijk van welke dagen ze komen, kunnen er maximaal 10 kinderen tegelijkertijd in behandeling zijn (dit in verband met de mentorschappen en de IOG die er aan gekoppeld is).

    Tijdsinvestering van de professional(s)

    Er zijn overdag twee groepsleiders aanwezig en in de nacht één groepsleider. Naast de groepsleiding is er overdag een gastvrouw aanwezig.
    Daarnaast krijgen jeugdigen op indicatie individuele therapie (zoals CGT, EMDR en Vaktherapie), groepstherapie (vaktherapie) en krijgt het gezin IAG. (BmT is gebaseerd op 50% wonen en 50% IAG.) Er is een gedragswetenschapper en een maatschappelijk werker verbonden aan de groep.

  • Gebaseerd op / bewerking van:

    • Haspels, M.J.G., Slot, N.W. en Choy, Y. (2009). Beter met Thuis. Flexibele residentiële én ambulante hulp aan ouders en jeugdigen. Methodeboek. PI Research: Amsterdam.
    • Steege, M. van der, Ligtermoet, I., Lekkerkerker, L. & Vliet, E. van der (2013). Methodiekhandleiding IAG. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

    Effectiviteit

    De erkenning van Beter met Thuis is verlopen; de interventie is niet meer opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies.
    Er heeft in de periode 1999-2001 een pilotonderzoek naar BmT plaatsgevonden in de opstartfase van het implementatieproject rondom BmT bij SaC-Amstelstad (nu Spirit; Van den Bogaart & Van Muijen (2001)). Het onderzoek richtte zich op de oorspronkelijke doelgroep, normaal begaafde jeugdigen van 4 t/m 13 jaar. Later is deze doelgroep gewijzigd in jeugdigen van 6 t/m 15 jaar.
    De informatie voor de effectbepaling was verkregen middels de exitlijst van de COM -procedure en de NOSI en de CBCL. Uit de exitlijst bleek dat de kinderen die BmT hadden doorlopen zich, naar het oordeel van de GG-er, over het algemeen even goed of slecht hadden aangepast als het gemiddelde kind dat een residentiële setting verliet. Het merendeel van de kinderen beëindigde BmT om een gunstige reden en ongeveer een kwart vanwege een ongunstige. Deze cijfers weken niet sterk af van de reden van beëindiging in de residentiële hulpverlening.
    Vanwege het geringe aantal ingevulde lijsten van de CBCL en de NOSI (9) waren er geen gedegen uitspraken mogelijk over een eventuele verandering in sociale competentie en probleemgedrag van het kind en de stressbeleving van de ouders met betrekking tot de opvoeding na de beëdiging van BmT. Eerste indicaties wezen erop dat met name verbeteringen werden bereikt in de gevoelde opvoedingscompetentie van de ouders. Een andere indicatie was dat de kinderen bij de eindmeting minder teruggetrokken waren. Het leek erop dat de competentie van de kinderen op het gebied van activiteiten was verminderd.

    • Bogaart, P.H.M. van den, & Muijen, H. van. (2001). Beter met Thuis: Een onderzoek naar de ontwikkeling en de effecten van een nieuwe werkwijze in de residentiële jeugdzorg. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening (COJ).


Locaties

Filters

Aantal gevonden locaties: 2