Gezinshuis

Een gezinshuis is een kleinschalige vorm van jeugdhulp – georganiseerd vanuit een natuurlijk gezinssysteem – waar gezinshuisouders volgens het 24x7 principe opvoeding, ondersteuning en zorg bieden aan in-huisgeplaatste kinderen en jongeren tot 23 jaar, die tijdelijk of langdurig zijn aangewezen op intensieve en professionele hulpverlening als gevolg van beschadigende ervaringen en / of complexe problematiek.

  • Indicatiecriteria:

    • leeftijd: 0-18/23 jaar;
    • ontwikkelingsniveau/IQ: verstandelijke beperking / ontwikkelingsachterstand

    Sommige gezinshuizen richten zich op een specifieke groep jeugdigen (bijvoorbeeld LVB-jongeren vanaf 12 jaar).

    • problematiek:
      • een opeenstapeling van risicofactoren en problemen m.b.t. de ontwikkeling van de jeugdige, de opvoeding en/of gezin/omgeving. Hierdoor is
        • de balans tussen draagkracht en draaglast ernstig verstoord geraakt,
        • de ontwikkeling van de jeugdige ernstig belemmerd en/of
        • het vermogen van ouders om hun kind te bieden wat het nodig heeft onvoldoende;
      • ernstige gehechtheidproblematiek, gedragsproblemen, loyaliteitsproblemen en/of trauma’s. Dit komt tot uiting in internaliserend en/of externaliserend probleemgedrag. De jeugdigen zijn wantrouwend in het aangaan van contact op basis van eerdere teleurstellingen. Vaak spelen problemen in de loyaliteit aan de eigen ouders een rol;
      • plaatsing in een (netwerk)pleeggezin is niet mogelijk.
    • hulpvraag: het bieden van een veilige en stimulerende woonplek waardoor optimale ontwikkeling binnen de mogelijkheden van de jeugdige gerealiseerd wordt in een zo normaal mogelijke setting.

    Contra-indicaties:

    De gezinshuizen bieden een plek aan een breed scala cliëntgroepen. Op voorhand vindt geen exclusie plaats. Mits de matching mogelijk is, kan er aan kinderen met uiteenlopende ontwikkelingsniveaus en problematieken hulp geboden worden.

    Mogelijke contra-indicaties kunnen zijn:

    • (ernstige) verslavingsproblematiek;
    • (acute) ernstige psychiatrische problematiek (bv. psychoses);
    • lichamelijke beperkingen die niet in een gezinssysteem op te vangen zijn;
    • meervoudige complexe (gedrags-)problematiek van de jeugdige die een intensievere benadering vraagt dan een gezinshuis kan bieden;
    • seksueel grensoverschrijdend gedrag.

    Of de genoemde criteria ook daadwerkelijk een contra-indicatie vormen, moet per jeugdige (en zijn systeem) bepaald worden. In het aanmeldingstraject worden de zorgvragen van het kind en de biologische ouders (het gezin van herkomst) in kaart gebracht, wordt een risico-inventarisatie opgesteld en wordt beoordeeld of een specifiek gezinshuis aan de zorgvragen kan voldoen.

    Bij voorkeur

    • is de jeugdige niet van dezelfde leeftijd als andere jeugdigen in het gezinshuis (verticale opbouw in leeftijd in het gezinshuis);
    • is de jeugdige jonger dan biologische kinderen van de gezinshuisouders;
    • worden broertjes/zusjes bij aanmelding van meerdere jeugdigen uit één gezin in hetzelfde gezinshuis geplaatst, tenzij er vanwege ontwikkeling/veiligheid redenen zijn dit niet te doen.
  • Hoofddoel:

    • de ontwikkeling van de jeugdige (weer) op gang te brengen en het welzijn en de veiligheid te bevorderen, waardoor persoonlijkheidsontwikkeling, sociale aanpassing en maatschappelijke integratie bevorderd worden.

    Subdoelen:

    • jeugdige ervaart zorg en opvoeding op een zo natuurlijk mogelijke wijze in een ‘normaal’ gezinsleven;
    • jeugdige ervaart stabiliteit en geborgenheid;
    • verminderen van de gedragsproblematiek van de jeugdige;
    • bevorderen zelfredzaamheid (praktische en sociale vaardigheden);
    • terugkeer naar huis mogelijk houden/maken.
  • Aard werkzaamheden

    Gezinshuisouders verzorgen en begeleiden de jeugdigen en voeden hen op. Dit gebeurt op professionele wijze 24 uur per dag en 7 dagen in de week, in een 'gewoon' huis in een 'gewone' straat. De meeste gezinshuisouders hebben eigen kinderen die nog thuis wonen, of al uit huis zijn.
    Als richtlijn wordt een maximum van 4 gezinshuiskinderen aangehouden. Door de kleinschaligheid en langdurigheid van de plaatsing is er sprake van continuïteit, aandacht en steun voor elke individuele jeugdige.

    Gezinshuisouders worden ondersteund door een behandelteam (gedragswetenschapper en maatschappelijk werker) en een manager zorg. Inzet van aanvullende behandelexpertise is afhankelijk van de vraag van de jeugdige mogelijk (bv. diagnosticus, vaktherapeut, etc.).
    Er wordt geïnvesteerd in het zo veel mogelijk bevorderen van een samenwerking met de biologische ouders (biologische ouders en kind zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden). Hierbij is aandacht voor herstel van de balans tussen opvoedingscapaciteiten van de ouders en ontwikkelingsbehoeften van de jeugdige.

    Met regelmaat wordt het perspectief van de jeugdige besproken en vastgelegd met alle betrokkenen. Gezinshuisouders stemmen hun verwachtingen af op de jeugdige en passen deze aan op basis van het gedrag dat de jeugdige laat zien.

    Werkzame elementen

    Kenmerken van gezinshuizen van ’s Heeren Loo:

    • een ‘gewoon’ huis in een ‘gewone’ straat;
    • een huiselijke setting, met warmte, sfeer en gezelligheid;
    • één of beide gezinshuisouders zijn professionals in dienst bij ’s Heeren Loo;
    • multidisciplinaire begeleiding en behandeling.

    Werkzame elementen:

    • Matching van gezinshuis met de jeugdige (en zijn biologische ouders/gezin van herkomst): kan het gezinshuis de zorgvraag beantwoorden, past de jeugdige in het gezinshuis qua leeftijd, beperking, problematiek en ‘klik’, afstand tot woonplek biologisch ouders en school.
    • Procesdiagnostiek om de jeugdige (en zijn systeem) te volgen in de ontwikkeling en om de begeleiding/behandeling zo optimaal mogelijk te laten aansluiten.
    • Pedagogisch behandelklimaat als fundament: 1) veiligheid en ondersteuning bieden, 2) ruimte scheppen voor leren en ontwikkelen en 3) regels en grenzen stellen. Deze ‘drie basale pedagogische principes’ worden gerealiseerd middels:
      • emotionele steun en sensitieve responsiviteit: basale verzorging, het garanderen van veiligheid en het bieden van emotionele warmte, ondersteunende aanwezigheid en continuïteit;
      • autonomie en ruimte om te groeien en ontwikkelen: stimulans, aanmoediging en communicatie, scheppen van voorwaarden en het bieden van ondersteuning om waar mogelijk dingen zelf te doen, zelf problemen op te lossen met respect voor eigen oplossingen en ideeën. Accepteren van de persoon achter het gedrag, veel geduld hebben en kansen bieden om gedrag te leren en positieve ervaringen op te doen;
      • structuur en regels: duidelijk maken wat van de jeugdige wordt verwacht; situaties, activiteiten en taken waar nodig (voor)structureren om houvast te bieden bij de ontwikkeling;
      • informatie geven en uitleggen: informatie geven en uitleggen, zodat de jeugdige leert begrijpen wat er gebeurt. Waar nodig vaker en beter uitleggen hoe het komt dat iets goed of niet goed gaat en wat het gevolg is als je je op een bepaalde manier gedraagt. Inlevingsvermogen en een positieve benadering zijn hierbij essentieel;
      • positieve communicatie-interactie: aandacht voor positieve interacties en prosociaal gedrag door te stimuleren naar elkaar te luisteren, elkaar te helpen en samen te werken en positief voorbeeldgedrag te laten zien;
      • stimuleren en ondersteunen van interacties tussen jeugdige en ouders: band en loyaliteit tussen jeugdige en ouders erkennen en contacten tussen ouders en jeugdige stimuleren.
    • Systeemgericht werken (biologische ouders en kind zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden):
      • continue investering in een zo optimaal mogelijke samenwerkingsrelatie met het gezinssysteem van de jeugdige (de maatschappelijk werker kan hierbij ondersteunen);
      • langdurig inspannen en bewerkstelligen van een goede verbinding om samen te kunnen werken in het belang van het kind;
      • ‘meerzijdige partijdigheid’: oog voor de menselijke kant van alle partijen, niet veroordelen en geen partij kiezen, maar iedereen erkenning geven voor de positie die hij in het systeem heeft;
      • ouders (het gezin van herkomst) wijzen op hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden om voldoende veiligheid voor het kind te garanderen;
      • zoveel mogelijk samen met biologische ouders beslissingen nemen;
      • motiverende/oplossingsgerichte gesprekstechnieken;
      • systeemanalyse, genogram, levensboek (levensverhaal van het kind), VIP-kaarten.
    • Inzet van specifieke behandelmodules/interventies: afhankelijk van de (bijkomende) individuele emotionele en gedragsproblematiek van het kind. Denk aan PMT, CGT, EMDR, speltherapie, Sherborne-therapie en psycho-educatie.
    • Tijdig anticiperen op (mogelijke) uitstroom.

    Aanvullend voor jeugdigen:
    De richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming (de Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming ontwikkelt door Het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) en de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW)) bevatten nog meer werkzame elementen rondom het ondersteunen van jeugdigen met ontwikkelings hulpvragen.

    Betrokkenheid ouders en andere personen uit het sociale netwerk

    Er wordt geïnvesteerd in het zoveel mogelijk bevorderen van samenwerking met de biologische ouders. Hierbij is aandacht voor herstel van de balans tussen opvoedingscapaciteiten van de ouders en ontwikkelingsbehoeften van de jeugdige. Gezinshuisouders onderhouden contacten met het gezin (en familie) van herkomst en laten deze waar mogelijk een rol vervullen voor de jeugdige. Dit geeft ruimte en mogelijkheden voor de jeugdige en zijn biologische ouders om contact met elkaar te onderhouden.

    Duur, frequentie en vorm van de interventie

    Het perspectief bij veel jeugdigen in de gezinshuizen is dat zij langdurig in het gezinshuis opgroeien. Voor het aantal jeugdigen dat in een gezinshuis kan worden opgenomen geldt een richtlijn van maximaal 4, waarbij in specifieke situaties ruimte is voor afwijking van dit maximum.

    Tijdsinvestering van de professional(s)

    De zorg van de gezinshuisouders is 24 uur per dag en 7 dagen in de week. De inzet van aanvullende behandeldisciplines (diagnostici, maatschappelijk werker, therapeuten) en de ondersteuning/begeleiding (gedragswetenschapper en manager zorg) is afhankelijk van de individuele problematiek en zwaarte van de zorgvraag en indicatie van de jeugdige.

  • Gebaseerd op / bewerking van:

    Gezinshuizen zijn ontwikkeld vanuit het uitgangspunt dat een zo normaal mogelijke opvoedingssituatie de meeste kans biedt op een gezonde ontwikkeling. Wanneer een jeugdige niet meer thuis kan wonen, is opvang in een vervangende gezinssituatie het beste alternatief (Bartelink, Ten Berge & Van Vianen, 2015).

    • Bartelink, C., Berge, I. ten & Vianen, R. van (2015). Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Utrecht: NVO, BPSW en NIP (2e herziene druk).

    N.B.: ten tijde van het herijken van deze interventiebeschrijving wordt de laatste hand gelegd aan het in opdracht van het Ministerie van VWS te verschijnen Kwaliteitskader Gezinshuizen – Jeugdhulp in professionele gezinssystemen. Deze interventiebeschrijving sluit daar zoveel mogelijk al op aan.

    Effectiviteit

    Een veilig en stabiel pedagogisch klimaat is een fundamentele voorwaarde voor het bieden van effectieve begeleiding en behandeling (Jongepier, Struijk, & Van der Helm, 2010; Van den Born & De Bruin, 2016).
    Naar gezinshuizen is in Nederland weinig onderzoek gedaan. Dit geldt ook voor vergelijkbare buitenlandse voorzieningen, zoals 'Teaching Family Homes', 'Family Treatment Homes', 'SOS Kinderdorpen' en 'Multidimensional Treatment Foster Care' (MFTC). Het beschikbare Nederlandse en buitenlandse onderzoek is voornamelijk beschrijvend van aard. In het buitenlandse onderzoek wordt een aantal werkzame factoren genoemd van kleinschalige vormen van hulpverlening in een gezinssetting die met gezinshuizen vergelijkbaar zijn. Het gaat dan om factoren als (De Baat & Berg-le Clercq, 2013):

    • een gedegen opleiding, training en bijscholing van gezinshuisouders;
    • een langdurig verblijf van de jeugdige in het gezinshuis;
    • het creëren van een huiselijke gezinssfeer;
    • een aantal kwaliteiten van de gezinshuisouder, waaronder zich kunnen inleven in de belevingswereld van de jeugdige;
    • het contact tussen ouders en jeugdigen;
    • de begeleiding en ondersteuning van de ouders;
    • de wederzijdse acceptatie van de ouders en de gezinshuisouders;
    • het stimuleren van het sociale netwerk van de jeugdige;
    • het bieden van nazorg op maat.
    • Baat, M. de, & Berg-le Clercq, T. (2013). Wat werkt in gezinshuizen? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
    • Jongepier, N, Struijk, M. & Helm, P. van der (2010). Zes uitgangspunten voor een goed pedagogisch klimaat. Pedagogisch handelen in de residentiële zorg. Jeugd en Co Kennis, 2, 9-18.
    • Born, J. van den & Bruin, K. de (2016). Basisklimaat LVB - Belangrijk voor de jongeren van Groot Emaus ... Amersfoort: ’s Heeren Loo.


Locaties

Filters

Cliëntgroep
Leeftijd
Cognitief niveau
Sociaal-emotioneel niveau
Begeleidingsintensiteit
Type nachtzorg
Specifieke kennis en kunde
Aantal gevonden locaties: 3